Raja (Hoop en verwachting)

In Sufisme wordt met 'raja' de afwachtende hoop bedoeld naar de realisatie van iets wat met hart en ziel wordt verlangd. De Sufi hoopt voor zijn goede daden door God te worden beloond en voor zijn wandaden te worden vergeven.

Hoop en verwachting zijn gebaseerd op het idee dat de mens zelf verantwoordelijk is voor zonden en fouten en dat al het goede uit Gods genade voorkomt. Om niet in gebreken en zonden te worden gevangen en ten onder te gaan aan luiheid in goede daden en deugden, moet een ingewijde naar God gaan op de vleugels van het vragen van vergiffenis voor zonden en de vleugels van het gebed. De ingewijde moet afzien van zonden en trachten goede werken te doen. Hij moet ook bewust zijn van het voortdurende toezicht van de Almachtige en voortdurend op Gods deur kloppen met smeekbeden en boetedoeningen. Als een ingewijde erin slaagt een balans in te stellen tussen vrees en hoop, zal hij niet wanhopen (een perfecte en geliefde dienaar te zijn van God) en evenmin trots worden op zijn deugden en de eigen verantwoordelijkheden verwaarlozen door overschatting.

Het is een echte verwachting, van hen die écht trouw zijn aan de Almachtige, dat een ingewijde beweegt om zondeloos te leven, in de verwachting van Gods gunst. Hij zal zijn uiterste best doen, om bijna alle goede daden toe doen die mogelijk zijn. en zal zich naar Gods deur wenden in verwachting van Gods genade. Het is een valse verwachting en een teken van gebrek aan respect voor God van te verwachten in het Paradijs te worden toegelaten en hierop te hopen als men zijn hele leven in Zonde heeft geleefd. God is niet verplicht iedereen in het Paradijs toe te laten zelfs al is God de Genadevolle en de Vergevingsgezinde.

Wat de sufi's bedoelen met hoop en verwachting is geen wens. Een wens is een verlangen waarvan je niet zeker weet of het zal waargemaakt kunnen worden. Hoop en verwachting is het beroep doen op alle toegelaten middelen om de verlangde bestemming te bereiken. Om de Goddelijke Genade te bewegen, bijstand te verlenen, moet de ingewijde zich inspannen met een haast Profetisch inzicht en bewustzijn om de deuren van de Goddelijke schuilplaats te openen.

Met andere woorden: hoop betekent dat een ingewijde moet geloven dat Gods genade het hele universum omvat zoals ook Zijn Attributen van Kennis, Wil en Macht. De ingewijde kan verwachten dat zijn Heer hem opneemt in Zijn speciale Genade. Dit wordt benadrukt in het Vers: 'Mijn Genade omvat alle dingen.' (S7, A156) en in een 'Hadith qudsi', een Profetische uitspraak die direct is ingegeven door God en als volgt luidt: 'Gods Genade heeft voorrang op Gods wraak' (Bukhari, Tawhid, 55 / Muslim, TAwba, 14-6 / Ibn Maja, Zuhd, 35). Onverschilligheid tegenover zulk een Genade op wie zelfs de duivels hoop stellen in het Hiernamaals, en wanhopen aan de opname in Genade, die leidt tot het ontkennen ervan, is een onvergefelijke zonde.

Hoop betekent dat de ingewijde de weg moet zoeken naar de Almachtige en totaal vertrouwen dat Hij de Al-Mildheid en de Al-Beminnende is. M.Lutfi Effendi drukt zijn hoop als volgt uit: Wees zachtmoedig voor mij, O mijn Heerser, geef niet op om de behoeftigen en gebrekkigen te helpen! Past het de Al-Vriendelijke en Milde om Zijn slaven te verwaarlozen?

Zij die door Goddelijke zachtmoedigheid worden bevoordeeld, zoals M.Lutfi Effendi stelt, kan worden beschouwd als de vinder van een onbeperkte schat. Dit is vooral belangrijk in een tijd dat de mens alles verloren heeft of in de steek is gelaten, blootgesteld aan alle rampen. Of als hij in zijn geweten de pijn voelt van niets goed te kunnen doen en zich niet van zonden te kunnen redden. Als er hem geen middel overblijft om op te steunen en alle uitwegen eindigen in de Veroorzaker van alle oorzaken en gevolgen, dan werkt de hoop als een bliksem om zijn pad te belichten, of als een hemels rijdier om hem tot de toppen te brengen waar een mens normaal niet kan komen.

Ik kan het niet laten om hier de hoop op te roepen die door Imam Shafi'i is uitgedrukt op zijn sterfbed in Gaza: Als mijn hart was versteend en mijn weg versperd, maakte ik van mijn hoop een ladder naar Uw vergevingsgezindheid. Mij zonden zijn te groot in mijn ogen maar, als ik hen afweeg tegen uw vergevingsgezindheid, dan is die laatste véél groter. (Dhahabi, Siyar' al-Nubala, 1.150)

Het is aan te raden van te vrezen om de zonden te ontlopen en zich tot God te wenden, terwijl men hoop koestert als men in de put der wanhoop valt en de tekenen des doods verschijnen. Ook, om het valse gevoel te verwijderen van niet door God strafbaar te zijn, moet men vrezen. En om dan niet wanhopig te worden moet men hopen. Daarom moet een mens vrezend zijn, zelfs als alle verplichte gebeden en andere taken perfect zijn uitgevoerd. Dan mag de mens ook hoop hebben als hij nauwelijks succes heeft in het verrichten van slechts enkele goede daden. Dit wordt verwoordt in de volgende smeekbede van Yahya ibn Muadh:

'O God, de hoop die ik voel in mijn hart, als ik zonden bega, is meestal groter dan mijn hoop na mijn beste daden. Dit komt omdat ik 'kreupel' ben gemaakt door fouten en gebreken en nooit foutloos en onfeilbaar ben. Als ik bevlekt ben met zonden, betrouw ik op geen daden of handelingen buiten uw Vergevingsgezindheid. Hoe zou ik daar niét op hopen als ik zie dat Gij Eén zijt, met het Kenmerk van Vrijgevigheid?' (Qushayri, al-Risala, 133).

Volgens velen wordt hoop aanzien als gelijk aan een goede mening koesteren over het Goddelijk Wezen. (Dat wil zeggen, men moet God eerder als de Alvergevende Heer beschouwen, dan als de Al-Straffende.) Dit wordt uitgedrukt in de volgende Hadith Qudsi: 'Ik behandel Mijn dienaar zoals hij denkt door Mij te worden behandeld' (Bukhari, Tawhid, 15/ Muslim, TAwba, 1/ Tirmidhi, Dawa'at, 132).

Een man zag Abu Sahl in zijn droom in ongelofelijke overvloed en zegeningen en vroeg hem hoe hij zo'n graad van beloning had verkregen. En Abu Sahl antwoordde: 'Door mijn goede mening over mijn Heer' (Qushayri, al-Risala, 134).

Daarom kunnen we zeggen dat de hoop een middel is voor Gods uitdrukking van zijn oneindig diepe Genade, een mens zou nooit dit middel der hoop mogen opgeven. Zelfs als een mens altijd in staat is om goede werken te doen en zijn eerlijkheid en naastenliefde te bewaren, dan heeft dit weinig betekenis vergeleken met Gods Vergevingsgezindheid. Naastenliefde is immers maar het resultaat van een beperkt vermogen van een beperkt wezen.

Vrees en hoop zijn twee van Gods grootste gaven die Hij in een mensenhart kan inplanten. Als er een grotere gave is dan is het dat de mens de balans kan bewaren tussen vrees en hoop en die kan gebruiken als twee vleugels van licht om God te bereiken.