Menselijke wezens

1. Ieder individu is uitgerust met sublieme emoties, is gefascineerd door de eeuwigheid en heeft een natuurlijke neiging richting de deugd. Zelfs de persoon die er het meest erbarmelijk uitziet heeft een regenboogachtige atmosfeer in zijn of haar geest bestaande uit de gedachte aan de eeuwigheid, liefde voor schoonheid en een deugdzaam gevoel. Als mensen deze meest fundamentele, inherente elementen van hun zijn kunnen ontwikkelen, kunnen zij zich verheffen tot de hoogste rangen van de mensheid en kunnen ze de eeuwigheid bereiken.

2. Mensen zijn niet zozeer ware menselijke wezens in het sterfelijke, materiële aspect van hun bestaan, maar eerder in de aantrekkelijkheid van de eeuwigheid voor hun geesten en in hun pogingen die eeuwigheid te vinden. Degenen die hun aangeboren spirituele aspect veronachtzamen en die zich alleen concentreren op hun fysieke bestaan, vinden nooit ware vrede en voldoening.

3. De meest tevreden en meest gelukkige mensen zijn degenen die altijd bedwelmd zijn door een vurig verlangen naar de werelden in het hiernamaals. Degenen die zichzelf beperken binnen de nauwe en verstikkende grenzen van hun lichamelijke bestaan, leven eigenlijk in een gevangenis, zelfs als zij in paleizen wonen.

4. Onze eerste en meest belangrijke plicht is onszelf te ontdekken en ons dan te richten tot onze Heer door het verlichte prisma van onze aard. Degenen die zich niet bewust worden van hun ware aard en die daardoor geen enkel contact met hun meest verheven Schepper kunnen bewerkstelligen, spenderen hun levens als koelies die onwetend zijn van de schat die zij op hun rug dragen.

5. Alle menselijke wezens zijn in essentie hulpeloos. Ze ontdekken echter een buitengewone competentie door zich afhankelijk op te stellen van de Almachtige, hetgeen hen transformeert van een druppel in een waterval, van een partikel in een zon en van een bedelaar in een koning.

6. Onze vertrouwdheid met het “boek” van het bestaan en de gebeurtenissen, en onze formatie van een eenheid van onszelf en dat boek, veroorzaakt het verschijnen van vonken van wijsheid in ons hart. We beginnen onze essentiële aard te herkennen en verkrijgen kennis over God door het licht van deze vonken. Uiteindelijk bereiken we God. Om dit doel te bereiken moeten we echter deze (mentale) reis niet maken met een geest die is geconditioneerd door atheïsme en materialisme.

7. Degenen die waarlijk mens zijn, communiceren met andere levende wezens met het besef van een persoonlijke plicht aan hen en binnen de grenzen van de behoefte. Degenen die zichzelf overgeven aan lichamelijke verlangens en plezier gaan verder dan het toegestane en kunnen derhalve niet de juiste afstand of balans bewaren tussen plicht en verlangen. [Criteria or Lights of the Way, deel 2, 12e editie, Izmir, 1996, p.36–9]